Moffen en maffen. Dimensies van de Nederlandse tolerantie

Dieter Bartels *

Ik ben een mof

Toen ik opgroeide in het naoorlogse Zuid-Duitsland, had ik het gebruikelijke romantische beeld van Nederland: molens, klompen, tulpen en aan de zee onttrokken land. De zwart-witbeelden van de verwoestende overstroming in 1953 waren zozeer in mijn jonge geest gegrift, dat ik ze me nog levendig voor de geest kan halen. Ik was me er op de een of andere manier van bewust dat Nederlanders niet van Duitsers hielden, maar dat gold ook voor veel burgers uit andere landen, en ik vond dit weinig verbazingwekkend aangezien Hitler hun land bezet had. Ik herinner me dat ik eens meedeed aan een prijzenwedstrijd waarin één van de prijzen een reis naar Rome of Amsterdam was. Vreemd genoeg voelde ik me meer aangetrokken tot Amsterdam dat verder weg leek en exotischer (let wel: dit was lang voordat het het centrum voor hippies en drugs werd). Ik wist toen nog niet dat Nederland later in mijn leven zo'n belangrijke rol zou gaan spelen.

De eerste keer dat ik Nederland daadwerkelijk bezocht was in 1966 op de terugweg van de wereldcup voetbal in Engeland. Ik woonde al een jaar in de Verenigde Staten en ik was aan het liften met mijn Amerikaanse verloofde. Op een dag werden we in de buurt van Utrecht opgepikt door een oudere heer, die mijn vader had kunnen zijn. Hij leek ons aardig te vinden en bood aan dat we bij hem thuis overnachtten. Zijn vrouw ontving ons met open armen en we brachten de avond gezellig door met levendige gesprekken in het Engels, totdat uitkwam dat ik niet Amerikaan, maar Duitser was. Het oudere echtpaar keek elkaar ontzet aan. Terwijl de akelige stilte voortduurde, joegen onrustige gedachten door hun hoofd en kon ik de pijn in hun gezicht zien. Ze hadden sympathie voor me opgevat, maar werden nu geconfronteerd met hun haat tegen Duitsers. Uiteindelijk verbrak de man de stilte door iets over hun oorlogservaringen te mompelen. Langzaam kwam het gesprek weer op gang en de avond was gered. Ze waren in staat geweest om hun diepgewortelde vooroordelen ten gunste van mij te overwinnen, maar leerden me nietternin een onvergetelijke geschiedenisles. Ik was, voor het eerst, geconfronteerd met het feit dat er 'moffen' en 'maffen' zijn, de boeven en helden van een zelf bedacht spelletje, dat Molukse en Indische kinderen in de jaren zeventig in Waalwijk speelden—en ik was een 'mof’.

Vervolgens ging ik culturcle antropologie studeren aan de Cornell University in Ithaca, New York. Toen ik besloot de Molukken als mijn specialisatie te kiezen, hernieuwde ik indirect mijn band met Nederland, dat daar 350 jaar de koloniale machthebber was geweest. Nu had Nederland te kampen met een onrustige ballingengermeenschap die de terugkeer eiste naar een vrije onfhankelijke Molukse republiek. Terwijl ik op Ambon veldwerk deed voor mijn proefschrift, vond in het noorden van Nederland de eerste treinkaping door jonge Molukkers plaats (1975). Het meeste materiaal dat ik nodig had voor mijn onderzoek was in het Nederlands geschreven en Duitser-zijn was nu eens een voordeel, onidat het voor mij veel gemakkelijker was oin Nederlands te lezen dan voor miju Amerikaanse medestudenten. In 1980 ging ik weer naar Nederland om verschillende bibliotheken te bezoeken en de Nederlandse vrienden te zien die ik op de Molukken ontmoet had. Eén van hen maakte een afspraak voor me op het ministerie van WVC. Op uitnodiging van het ministerie keerd ik van juni 1983 tot augustus 1985 terug naar Nederland om onderzoek te doen naar socialisatieprocessen onder Molukse ballingen.1

Nederlandse tolerantie

In deze twee jaar en tijdens de vijftien maanden in 1989-902 dat ik in Nederland was, heb ik ruim de gelegenheid gehad om geconfronteerd te worden met het beeld en de werkelijkheid van de legendarische en gekoesterde 'Nederlandse tolerantie'. Geroemd en gekoesterd door wie?

In hoeverre zo'n beeld van 'Nederlandse tolerantie' in de rest van de wereld bekend is, is onniogelijk te zeggen. Het bestaat nauwelijks in Duitsland. In de Verenigde Staten, waar ik woon, is er een vaag publiek besef van 'Nederlandse tolerantie'. Dit betreft, aan de positieve kant, het geloof in de Nederlanders als verdedigers en redders van joden uit de h anden van de nazi's, wat te danken is aan het verhaal van Anne Frank. Dankzij regelmatige negatieve berichtgeving in de Amerikaanse media staat 'Nederlandse tolerantie' ook voor een ongedisciplineerd en onbetrouwbaar Nederlands leger (dit beeld is hoofdzakelijk gebaseerd op het feit dat het soldaten is toegestaan om lang haar te hebben!) en voor decadent Amsterdam als paradijs voor drugsgebruikers. Voor de rest zijn Amerikanen onbekend met de Nederlandse cultuur en 'Nederlandse tolerantie' is zeker niet een standaarduitdrukking geworden in het Amerikaans/Engels vergelijkbaar met 'Dutch treat' (uit gaan eten/drinken, waarbij ieder voor zichzelf betaalt), 'going Dutch' (idem) of 'talking like a Dutch uncle' (een zedenpreek houden).

Ik ben gaan vermoeden dat dit concept van 'Nederlandse tolerantie' voonamelijk een uitvinding van Nederlanders zelf is en, zoals ik nog zal beargumenteren, minstens zo belangrijk is voor het zelfbeeld van Nederlanders als voor het beeld dat zij aan de buitenwereld willen tonen. In de ontelbare gesprekken die ik de afgelopen tien jaar heb gevoerd met leden van de Nederlandse midden-en arbeidersklasse werd de 'Nederlandse tolerantie' vaak met een zekere trots benadrukt. De scherpzinnigen onder hen wezen daarbij op de unieke Nederlandse 'zuilenmaatschappij' —een sociaal arrangement, gebaseerd op wederzijds respect tussen de verschillende religieuze en ideologische segmenten of 'zuilen' van ecn samenleving. Deze zou de bron zijn van de tolerantie van Nederlanders, die zich uiteindelijk ook heeft uitgestrekt tot de buitenlanders in hun midden.

De lakmoesproef: de behandeling van etnische minderheden

Na de ineenstorting van het Nederlandse koloniale rijk aan het eind van de Tweede Wereldoorlog leken de Nederlanders vrij tolerant tegenover de arriverende ex-kolonialen, Molukkers; en Indische Nederlanders. Geholpen door een snel groeiende economie werden de laatsten zonder veel problemen in de samenleving geintegreerd en de eersten ook vlot opgenomen in het arbeidsleger (Penninx, 1979, p. 19). De Commissie Verwey-Jonker (1959, p. 104) vond weinig bewijs van discriminatie van Molukkers en ook in mijn eigen onderzoek prezen velen van de eerste generatie Molukkers de Nederlandse boeren, die hun werk verschaften, als mensen die hen als medemensen accepteerden. In de late jaren zestig waren Indische Nederlanders zozeer geïntegreerd dat ze vrijwel onzichtbaar geworden waren. Vooroordelen over Molukkers werden meer gehoord, omdat zij gepolitiseerd raakten. Hoe het ook zij, de Nederlandse middenklasse bleef tenminste tolerant, niet alleen in theorie, maarook in praktijk. Toen Molukkers; bijvoorbeeld een woningbouwproject betrokken dat grensde aan een middenklasse-wijk in Culemborg, geloofden de aldaar woonachtige gegoede en goed opgeleide Nederlandse ouders stellig dat ze niet moesten discrimineren en ze hadden er dan ook geen bezwaar tegen dat de Molukse kinderen bij hun eigen kinderen op school kwamen (Bartels, 1990, pp. 542-543).

De Molukse treinkapingen en gijzelingsacties halverwege de jaren zeventig leidden tot een verslechtering van de goodwill van de Nederlanders; tegenover deze groep. Het toenemende racisme in de jaren zeventig beperkte zch echter niet tot Molukkers. De komst van een golf van gekleurde immigranten uit de Nederlandse koloniën Suriname en bet Caribisch gebied leidde tot een oplaaien van raciale vooroordelen. De reeds bestaande stereotypen over de verschillende ‘allochtonen’ in het land werden nog grover en beïnvloedden het aannamebeleid van Nederlandse werkgevers. 3 Spanningen tussen de lagere klasse en de minderheden die concurreerden om ongeschoold werk, namen toe. Dit werd weerspiegeld in Culemborg waar in de loop van de jaren tachtig de middenklasse in de wijk waar de genoemde basisschool stond, werd vervangen door arbeiders. Hun kinderen brachten de onverdraagzaamheid van hun ouders mee naar school, wat leidde tot raciale conflicten en segregatie.

Niettemin vond ik, aan het begin van de jaren tachtig, ondanks negatieve stereotypen, vooroordelen en discriminatie, dat de Nederlandse samenleving tegenover etnische minderheden vrij tolerant bleef. Hoewel men niet altijd blij was met hun aanwezigheid, lijkt er toch een zekere acceptatie geweest te zijn (misschien gebaseerd op schuldgevoelens) dat ten minste de immigranten uit de voormalige koloniën het recht hadden om in Nederland te leven. Een andere indicatie voor het voortduren van de tolerantie was dat de Nederlanders zich het meest opwonden over relatief triviale, soms tragikomische incidenten, zoals het beroemde geval van het ritueel slachten van een schaap door moslims op het balkon van een flat. De mensen maakten zich ook zorgen dat de moskeeën in oosterse stijl met hun grote minaretten de horizon van de Nederlandse steden zouden verstoren en wonden zich op over gedwongen huwelijken, die indruisen tegen Nederlandse waarden. Terwijl verder een kleine minderheid zich openlijk vijandig betoonde,4 had misschien een groter aantal jonge Nederlandse mannen en vrouwen er geen probleem mee om te trouwen met een Molukker, Surinamer, Antilliaan of met iemand van een andere etnische minderheid. Gedurende mijn uitgebreide onderzoek onder Moluks-Nederlandse stellen, hoorde ik weinig klachten dat zij of hun kinderen gediscrimineerd werden, noch ontdekte ik veel openlijke vijandigheid tegen genmengde huwelijken—zoals in de Verenigde Staten wel bet geval is.5

Schaarste op de arbeidsmarkt aan het eind van de jaren tachtig en in de jaren negentig, in combinatie met een steeds grotere stroom 'asielzoekers', die voornamelijk bestaat uit economische vluchtelingen uit derde-wereldlanden, heeft de Nederlandse tolerantie ten opziclite van buitenlanders aanzienlijk doen afnemen, in het bijzonder in de lagere klasse, die direct concurreert met de immigranten om ongeschoold werk en goedkope woningen. Gewelddadige raciale incidenten nernen toe, maar de groeiende vreemdelingenhaat schijnt primair gericht te zijn tegen de nieuwkorners en lijkt daarom in veel mindere mate de tolerantie ten opzichte van de eerdere immigranten uit de voormalige Nederlandse koloniën te beïnvloeden.6 Behalve de asielzoekers zijn het de Turken en Marokkanen die in de naoorlogse economische hoogtij-jaren als gastarbeiders kwamen, die het meest onder vuur liggen.7

Dus, terwijl het erop lijkt dat de gemiddelde Nederlander in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog vrij tolerant was, is Ausländerhaß in de laatste tien jaar heel gewoon geworden. Maar was de Nederlandse tolerantie in het verleden of de huidige toenemende Nederlandse vreemdelingenhaat zo drastisch anders van die in de buurlanden met dezelfde minderheden, inclusief Duitsland? Werkloosheid, economische onzekerheid en een stortvloed van buitenlanders zijn in het publieke denken met elkaar verstrengeld en vormen aldus waar ook ter wereld een vruchtbare bodem voor racisime en vreemdelingenhaat. Ondanks de ernst van de situatie vraag ik me af of het probleem niet buiten proporties is opgeblazen in beide landen—in Duitsland vanwege de overweldigende schuldgevoelens met betrekking tot het nazi-verleden en in Nederland vanwege de geneigdheid tot ernstige zelfkritiek.

Fixatie op Duitsers

Toen ik naar Leiden terugkeerde in 1982 voor voorbereidende besprekingen over mijn toekomstig onderzoek, kwain ik uit München waar ik mijn moeders auto had geleend. Toen ik mijn auto langs één van de grachten parkeerde, zag een groepje kinderen tussen de acht en twaalf jaar mijn Duitse nummerbord. Terwijl ik naar het universiteitsgebouw liep, schreuwden ze ‘mof’ en nog andere welgekozen scheldwoorden. Een jaar later lokte dezelfde auto weer een anti-Duitse aanval uit toen deze geparkeerd stond voor het huis dat ik had gehuurd in een hogere middenklasse-buurt in Capelle aan den IJssel. Toen ik op een koude wintermorgen het huis verliet, werd ik begroet met de boodschap ’lK HAAT DUITSERS!’ dat een kind in grote letters op mijn bevroren ruit had geschreven.

Meestal haal ik mijn schouders op voor zulke gebeurtenissen, maar toch vroeg ik 'me af waarom kinderen die twee generaties verwijderd zijn van de Tweede Wereldoorlog opgevoed werden hun oosterburen te haten. Ironisch genoeg behoren zowel de Duitsers als de Nederlanders tot de ferventste aanhangers van een Verenigd Europa en de meeste Nederlandse export gaat naar Duitsland. Toch gaan velen door met het kweken van haat tegen. Duitsers bij hun kinderen. Ook koesteren veel zakenlieden, ondanks vele jaren omgang met 'aardige' Duitsers die niet in het stereotype passen, nog steeds sterke vooroordelen tegen Duitsland.

Ofschoon de oorlogsgeneratie langzaam aan het uitsterven is, lijken anti-Duitse gevoelens niet alleen in omvang toegenomen, maar ook heviger geworden te zijn. Voetbal, het substituut voor moderne oorlog tussen Europese naties, heeft een sleutelrol gespeeld in het in leven houden van een anti-Duitse houding. Bij veel fans leeft nog een diepe rancune sinds Duitsland wereldkampioen werd in 1974 door het Nederlandse equivalent van het dreamtearm te'verslaan. In 1988, toen de Nederlanders Europees kampioen werden op Duitse bodem, was er bijna zeker meer vreugde om de overwinning op Duitsland in de halve finale waarmee het verlies van 1974 gewroken was, dan om het winnen van de titel. De ontvangst van het team in Amsterdam in een zee van oranje vlaggen was een pure lust om te zien. Het was voor het eerst dat ik Nederlanders en masse trots op hun land zag zijn en ze waren het zonder de nationalistische ondertoon van superioriteit die zo gewoon is bij zulke gelegenheden elders. De media echter, lieten de gelegenheid niet ongebruikt orm Duitsers weer op de korrel te nemen.

Vooral in de kranten lijkt deze vijandigheid tegen Duitsers bewust, zo niet berekenend en zelfs ritueel. Duitse politieke en sociale problemen worden minutieuzer onderzocht en meer bekritiseerd dan die van andere landen. De onderste steen zal boven komen in de speurtocht naar bewijs voor Duits racisme. Tijdens de wedstrijd orn de wereldcup in 1990 in Italië, spuugde een zwarte Nederlandse speler een Duitse speler in het gezicht. Men ging er onmiddellijk van uit dat de Duitse speler een of andere racistische opmerking had gemaakt. Zelfs toen de Nederlandse speler eerlijk verklaarde dat dat niet zo was, bleef de pers twijfelen. Toen in 1993 vernielingen aangebracht waren op een joodse begraafplaats in Nijmegen, werden onmiddellijk, en ten onrechte, Duitse neonazi's van over de grens, verdacht. Eén van de beste Nederlandse kranten, de Volkskrant, stelt zelden degenen teleur die een regelmatige dosis nodig hebben ter versterking van hun anti-Duitse gevoelens.

Tot voor kort was deze 'germanofobie'8 alleen voor interne consumptie en had zij weinig invloed op internationale verhoudingen. In 1993, na een neonazianval op Turken in Duitsland, escaleerde de kruistocht tegen Duitsers en bereikte deze een voorlopig hoogtepunt. Zichzelf tooiend met het aureool van Nederlandse tolerantie, begonnen twee discjockeys van het radioprogramma de Breakfast Club op Radio 3, een enorme anti-Duitse publiciteitscampagne. Drukkerijen over het hele land verleenden hun medewerking en drukten en verspreidden gratis 'lk ben woedend' briefkaarten, die mensen persoonlijk aan de Duitse regering moesten sturen als uiting van woede tegen het racisme in Duitsland. In het licht van vergelijkbare racistische gebeurtenissen die in Nederland plaatsvonden, werd deze actie in Duitsland gezien als ronduit hypocriet en de brutaliteit ervan werd door de vele Duitsers, die net zo geschokt waren door de gebeurtenis, als beledigend beschouwd.9 Zelfs wanneer sociaal betrokken mensen in Nederland zelf geconfronteerd worden met Ausländerhafi vragen ze zich af of het een voorbode is van 'Duitse toestanden' (Van Donselaar, 1993, p. 9) liever dan het eerlijkte accepteren als een internationaal verschijnsel waar ook de Nederlanders niet immuun voor zijn.

Zelfs veel Nederlanders worden zich bewuster van de wijdverspreide germanofobie. In 1993 bleek uit een onderzoek van het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael dat veel Nederlanders, in het bijzonder de jongeren, een erg negatief beeld van Duitsland hebben dat gebaseerd is op clichés als: Duitsers zijn dik, drinken enorme hoeveelheden bier, rijden in grote Mercedessen en graven vestingachtige kuilen in het zand op Nederlandse stranden die ze tijdens hun vakantie proberen te bezetten alsof het hun eigendom is.10 Afgclopen zomer was een deel van het tv-praatprogramma De tijd slaat even stil (NCRV) aan dit thema gewijd. De steni der rede werd onder meer vertegenwoordigd door voetbalster Jan Wouters, die net was teruggekeerd na twee seizoenen bij Bayern Münclien. Wouters benadrukte zijn eigen goede ervaringen met Duitsers, maar uitte de angst dat zijn kinderen ondanks zijn voorzorgsmaatregelen anti-Duitse gevoelens op school zouden leren. Het programma was erop gericht om het irrationcle te laten zien van het anti-Duitse sentiment.11 Het is zeer twijfelachtig dat de Nederlandse houding binnen afzienbare tijd zal veranderen

De Nederlandse tolerantie en germanofobie

Germanofobie zal blijven bestaan zolang het een centraal bestanddeel blijft van de Nederlandse identiteit. Internationalisme in zaken en politiek maakten Nederland tot één van de progressiefste en modernste landen van Europa. De prijs die men betaalde was een aanzienlijk verlies van culturele identiteit. Het magnifieke vlakke landschap met z'n eindeloze luchten, de oude binnensteden en een paar eenzanne molens zijn nog steeds Nederlands—maar rond de molens slokken de buitenwijken steeds meer ruimte op van de polders terwijl een grauwsluier regelinatig het zicht op de lucht beneernt. Mensen verheerlijken Amerikaanse leiderschapsstijlen, rijden in auto's van buitenlandse makelij, werken internationaal fast food weg en luisteren naar Engelstalige muziek. De reeds vermelde harde zelfkritiek heeft bijgedragen tot de verdere afkalving van het culturele vertrouwen. Wat is er, afgezien van die enkele niet erg voor de hand liggende eigenaardigheden, nog echt Nederlands?

Taalis een belangrijk identiteitskenmerk. In overeenstemming met hun internationalisme hebben de Nederlanders veel buitenlandse woorden hun taal laten binnensluipen (voornamelijk Engelse, maar zelfs ook enkele Duitse woorden). Ze hebben niettermin ook een obsessie voor wat goed Nederlands is. Het Vlaams, de Belgische variant van het Nederlands, wordt gekleineerd. In Nederland vormt het onvermogen oni goed Nederlands te spreken een barrière voor de opwaartse sociale mobiliteit van minderheden die vaak met een accent spreken en grammaticale fouten maken. De Nederlanders nemen normaal gesproken ann dat leden van etnische minderheidsgroepen het Nederlands met een accent spreken en zijn vaak verbaasd als degene die aan de telefoon in vlekkeloos Nederlands tcgen hen spreekt, een andere etnische achtergrond blijkt te hebben. Nederlanders zijn erg trots op hun taal en zij'n zeer gevoelig voor toespelingen (en überhaupt door Duitsers) als zou het Nederlands een uitvloeisel zijn van een Duits 'dialect'.

Het is de angst om net als Duitsers te zijn, of om ervoor te worden aangezien, die buitengewoon belangrijk schijnt in deze germanofobie. Het lijkt bijna alsof de Nederlanders al hun eigen negatieve kenmerken genomen hebben en daaruit een stereotype hebben samengesteld dat zij ‘Duits' noemen en het contrasteren met een stereotype gebaseerd op hun positieve trekken dat 'Nederlands' is. 12 Het verlies van een traditionele culturele identiteit en een daarmee corresponderende afname van cultureel zelfvertrouwen wordt dus gecompenseerd door een identiteit die voornamelijk gebaseerd is op een Feindbild 13 (als het me toegestaan is om een krachtig Duits beeld te gebruiken) van de grote broer in het oosten met wie ze veel aan gemeenschappelijke erfenis en belangen delen. 14 Het schijnt dat tot de Tweede Wereldoorlog Nederland voornamelijk Duits georiënteerd was. Mogelijk kan worden gesteld dat zich na de Tweede Wereldoorlog een omgekeerde relatie ontwikkelde tussen het verlies van Nederlandse culturele identiteit en de behoefte aan een grotere aftondering ('schismogenese'), wat geleid heeft tot gennanofobie. In dit kader is het trauma over de Duitse bezetting van de oudere generaties de rechtvaardiging geworden van het voortdurende anti-Duitse sentiment onder de jongere generaties.

Binnen deze context van nationale zelfdefiniëring ten koste van de verwante buurman wordt 'Duits racisme' tegenover 'Nederlandse tolerantie' gesteld. Dit laatste, ongeacht of het ooit een zelf verzonnen fictie was of werkelijk heeft bestaan, wordt nu gezien als een nationale deugd waar veel mensen naar hebben gestreefd. Paradoxaal genoeg kan het hun anti-Duitse houding zijn geweest, en vooral hun perceptie van Duits racisme, die de Nederlanders, tenminste tot voor kort, toleranter maakte tegenover raciale en etnische minderheden in hun land. Zelfs nu wanneer ze geconfronteerd worden met toenemend racisme in hun maatschappij, kunnen ze hun bewustzijn sussen en hun nationale zelfbeeld redden door het bestendigen van deze mythe over de superioriteit van de 'Nederlandse tolerantie' vergeleken met het kwaad van het 'Duitse racisme'. Dit kan leiden tot een rechtvaardiging als: 'Wij Nederlanders kunnen wel vooroordelen hebben, maar in Duitsland zijn ze echt racistisch en de situatie daar is veel erger.'

Natuurlijk, door de Duitsers als racisten te blijven bestempelen (zoals in de ‘Ik ben woedend' campagne) kunnen de Nederlanders ook gemakkelijk de confrontatie met hun eigen racistische verleden uitstellen, zowel gedurende de Tweede Wereldoorlog als gedurende de koloniale macht in Nederlands-Indië.15

Personnlijk nawoord

In de afgelopen tien jaar heb ik minstens drie maanden per jaar in Nederland doorgebracht. In al die tijd ben ik nooit grof beledigd vanwege mijn Duitse nationaliteit. Wei had ik regelmatig wanneer ik nieuwe mensen ontmoette, het gevoel dat ik aan een onderzoek werd onderworpen en dat ik moest bewijzen dat ik een ‘goede’ Duitser was. Sommigen voelen zich comfortabeler door me als een 'Duitse Amerikaan' te classificeren. Vaak zochten nieuwe kennissen naar positieve tekenen, zoals in mijn achternaam, door te zeggen: 'Oh, Bartels is een Nederlandse naam, nietwaar?' Ik ben me niet bewust van enige Nederlandse afstamming, maar het is mogelijk en het stelt mensen zeker op hun geinak.

Nederlanders waarderen het ook dat ik de moeite heb genomen om Nederlands te leren, een vaardigheid die heel weinig Duitsers die niet permanent in Nederland verblijven, bezitten. Duitsers die voor zaken of als toerist naar Nederland komen, verwachten autoniatisch van Nederlanders dat ze het meer verbreide Duits spreken en hun chauvinisme irriteert sommige Nederlanders. lk realiseer me dat een opmerking als: 'Je hebt zo'n licht accent, je spreekt geen Nederlands als een Duitser!' als het grootste compliment bedoeld is, maar het verbergt nauwelijks de anti-Duitse vooroordelen.16 Natuurlijk worden zulke gevoelens vaak terzijde geschoven wanneer ik eenmaal geaccepteerd ben. Goedaardig geplaag over etnische verschillen wordt meestal de norm, wat me altijd bewust maakt van mijn nationale afkornst, cen gevoel dat ik zelden heb in de Verenigde Staten.

Ik ben er niet zeker van of ik een hedonist of een masochist ben, maar ik moet bekennen dat ik geniet van de aandacht die ik als Duitser in Nederland krijg en ik houd van dit land dat misschien niet zo tolerant is als zijn inwoners graag zoudcn willen geloven, niaar waar ik me intellectueel en sociaal minder geremd voel dan waar ook ter wereld.

Vertaling Sawitri Saharso

Literatuur:

Bartels, D. (1989). Moluccans in Exile. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen.

Bartels, D. (1990). Ambon is op Schiphol. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen.

Bartels, D. (1990). In de schaduw van de berg Nunusaku. Utrecht: Steunpunt Educatie Molukkers.

Commissie Verwey-Jonker (1959). Ambonezen in Nederland. ‘s-Gravenhage: Staatsdrukkerij.

Donselaar, J. van (1993). Racistisch geweld en extreem-rechts. Migrantenstudies, 9(2), 2-15.

Meijer, D., Eunen, K. van, & Schalkwijk, E. (1994). Duitsland... een Europese democratie. Den Bosch: Malmberg.

Penninx, R. (1979). Ethnic minorities. ‘s-Gravenhage: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.


Notes:

* Dr. Dieter Bartels is aals cultureel antropoloog verbonden aan het Yavapai College, Clarkdale, Arizona.
De auteur dankt Paul Ewing, Anneke Wessels en Nico van Wijk voor hun waardevolle commentaar. Return ^

1Dit onderzoek resulteerde in de Engelstalige publikatie Moluccans in Exile (1989), in het Nederlands vertaaid als Ambon is op Schiphol (1990). Return ^

2 Van mei 1989 tot augustus 1990 stelde ik een leerboek samen voor intercultureel onderwijs over de etnografie en geschiedenis van de Centrale Molukken. Dit boek is in 1994 gepubliceerd onder de titel In de schadow van de berg Nunusaku. Return ^

3 Het is te simpel om discriminatie in het aannamebeleid als racisme te beschouwen. Werkgevers die geen donkere mannen aannemen vanwege hun veronderstelde negatieve kenumerken (zoals hun onbetrouwbaarheid, veelvuldige afwezigheid, ongehoorzaamheid enz.) nemen vaak wel vrouwen uit diezelfde etnische groepen aan, omdat zijgezien worden als volgzaam en nietbedreigend. Return ^

4 Veel van de vreemdelingenhaters vonden een politiek thuis bij de extreem rechtse Centrumpartij (CP) die in 1980 opgericht is door Janmaat en later herdoopt is tot Centrumpartij ‘86. Nadat hij uit zijn eigen partij gegooid was, richtte Janmaat in 1984 de zogenaamde Centrumdemocraten (CD) op (Van Donselaar, 1993, p. 5). Return ^

5 Zie voor meer details over het fenomeen van de Nederlands-Molukse vermenging Bartels, 1990, pp. 262-264 en 436-439. Return ^

6 Zwarte voetbalsterren die in het nationale elfial spelen of hebben gespeeld, zoals Ruud Gullit en Frank Rijkaard, zijn zeker als Nederlanders geaccepteerd, zelfs door fans uit de onderste lagen van de samenleving die voor het overige niet erg ‘buitenlandervriendelijk’ hoeven te zijn. Return ^

7 In het begin van de jaren tachtig toen de meerderheid nog taamelihk tolerant leek, waren er in feite meer raciale incidenten. Omgekeerd, aan het eind van de jaren tachtig nam het raciale geweld af, maar de algemene tolerantie leek te verminderen. Misschien was het de stilte voor de storm; de jaren negentig hebben minder tolerantie gebracht en een golf van ernstig raciaal geweld. Zie voor een gedetailleerde analyse Van Donselaar, 1993. Ook Molukkers hebben zich vijandig uitgelaten over Tamils en andere recente vluchtelingen. Een Molukker deed zelfs mee als kandidaat voor de Centrumdemocraten aan de gemeenteraadsverkiezingen in 1994 en is zelfs gekozen als gemeenteraadslid (Marinjo, 1994, 2 (3), 28). Vormt deze acceptatie van een ‘bruin’ persoon in een blanke racistische Nederlandse partij nu het ultieme bewijs dat er werkelijk een teken van totale chaos? Return ^

8 Deze door mij verzonnen term betekent ‘sterke antipathie of haat tegen Duitsers’. Return ^

9 Eén van mijn assistenten sprak onlangs met een medewerker van Radio 3 over de campagne. In de verdediging gedrukt beweerde hij dat de actie niets te maken had met Duitsland. Ze zouden hetzelfde gedaan hebben als het incident elders had plaatsgevonden. Maar ze ondernamen uitsluitend tegen Duitsland een campagene, ondanks het feit dat er ruimschoots voldoende gelegenheden waren om het racistisch geweld thuis aan de kaak te stellen. Return ^

10 Dit onderzoek leidde tot de publikatie van een gratis boekje, gesponsord door de Duitse ambassader, Duitsland.... een Europese democratie (1994), en ontwikkeld om het beeld van Duitsland op te poetsen door aan te tonen dat nederland en Duitsland veel met elkaar gemeen hebben en weinig van elkaar verschillen. Zoals we verderop zullen zien trachten de Nederlanders deze gemeenschappelijkheid juist te ontkennen. Een recensie in de Vokskrant(7-9-1994), met de kop ‘Positief boek over Duitsers’ (!) gaf onmiddelijk kritiek ‘Van enigszins objectieve geschiedschrijving is daarbij geen sprake. De naam Hitler wordt vermeden en de invloed van het nazi verleden is in een paar regels afgedaan.’ Duitsers moeten, net andere woorden, voortdurend hun verleden ophalen met een gepaste ‘mea culpa’ houding, willen ze geaccepteerd worden. Return ^

11 Deze ongerijmdheid wordt ondersteept door het feit dat het Nederlandse Koninklijk Huis generaties lang leden van de Duitse adel heeft gehuwd en dat de echtgenoten van de laatste drie koninginnen alle drie Duitsers waren. Het Nederlandse volkslied begint nog steeds met ‘Welhelmus van Nassaue, ben ik van Duitschen bloed...’. Return ^

12 Heel wat Nederlanders hebben bijvoorbeeld een hekel aan de jaarlijkse ‘invasie’ van de Nederlandse stranden door Duitse toeristen die beschouwd worden als opdringerig, luidruchtig en arrogant. Dit gedrag van (sommige) Dkuitsers is precies hetzelfde als het gedrag van (sommige) Nederlandse toeristen elders in Europa als ze in een grote groep zijn. Toch worden bovengenoemde kenmerken beschousd als “typisch Duits”. Mensen die in de grensstad Venlo wonen zijn begrijjpelijk geëgerd dat veel Nederlandse kooplui alleen Duitse marken accepteren en geen Nederlandse guldens. Zij geven echter de Duitsers de schuld voor dit schandaal wat gecreëerd is door hun eigen winkeliers, louter omdat ze in Venlo winkelen. Mentaal en fysiek uithoudingsvermogen zijn ‘Duitse trekken’ die anders anti-Duitse Nederlanders zelfs met tegenzin bewonderen. Vooral in de sport is het vermogen van Duitse teams om vanuit een achterstandsposities overwinningen te behalen legendarisch geworden en wordt het altijd gevreesd wanneer Nederlanders en Duitsers tegen elkaar moeten spelen. Return ^

13 Er bestaat geen overeenkomstig Feindbild van Nederlanders in Duitsland ondanks recente gegevens waaruit bleek dat Duitse jongeren net zoveel vooroordelen hebben over Nederlands. Nederland is, vanuit Duitse ogen, gewoon te onbelangrijk om op welke manier ook de aandacht op te richten. Het is waar dat door de jaren hen er een echte rivaliteit in het voetbal ontstaan is , maar die dlijft beperkt tot die sport en is gebaseerd op groot ontzag en bewondering voor het Nederlandse voetbal. Veel Duitsers (de auteur incluis) waren blij dat het Nederlandse team in 1988 de Europese titel won, niet alleen omdat het het beste was, maar ook omdat het het meest elegante en oogstrelende team was. Zelfs het spuug-incident twee jaar later had niet veel invloed op het Duitse beeld van het Nederlandse voetbal. Duitsers die in aan Nederland grenzende gebieden wonen zijn zich scherp bewust van de nederlandse aversie tegen hen, maar ze beantwoorden die in de regel niet met dezelfde intensiteit. Verder naar het zuiden wordt het beeld van de Nederlanders vaag en is het vaak beperkt tot dusdanige merkwaardige klachten als ‘de Nederlanders gebruiken de Duitse snelwegen om de tol in Frankrijk te vermijden, maar ze geven, etend en drinkend in hun caravans, geen geld uit’, en ‘Nederlandse komkommers smaken afschuwelijk want ze bemesten ze met vismeel’ (dit is tientallen jaren geleden gebeurd en allang gestopt, maar door de Duitse consumenten noolt vergeten). Het verzet van de toenmalige Nederlandse minister-president Ruud Lubbers tegen de Duitse hereniging in 1989 heeft op het oog weinig effect gehad op het Duitse beeld van Nederland. Maar het heeft hem waarschijnlijk wel de functie van voorzitter van het Europese parlement gehost in 1994, omdat de Duitse bondskanselier Helmut Kohl, die zichzelf beschouwt als de vader van de Duitse eenheid, het niet vergeten was. Return ^

14 De Duitsers zijn niet de enigen van wie de nederlanders zich trachten te onderscheiden. De gemakkelijk in de omgang zijnde Belgen (Vlamingen) worden als ‘stom’ beschouwd en zijn het mikpunt van eindeloze grappen. Terwijl in toenemende mate wordt gezwicht voor de Amerikaanse cultur, heeft het culturele imperialisme en de intimidatiepolitiek van de Verenigde Staten aanleiding gegeven tot een groeiend anti-amerikanisme. Return ^

15 Gedurende de Tweede Wereldoorlog hebben de Nederlanders het grootste contingent buitenlandse vrijwilligers geleverd voor Hitlers leger, en joden (Anne Frank incluis) werden regelmatig aangegeven door Nederlanders. Wat Nederlands-Indië betreft worstelen de Nederlanders met hun eigen “unbewältigte Vergangenheit” zoals de recente stroom van bocken over de koloniale tijd en het tumult rond de konst van Poncke Princen bewijzen. Schokkende onthullingen over Nederlandse wreedheden verschijnen geleidclijk en, net als in Duitsland, zijn er mensen bij betrokken die in de postkoloniale tijd hoge posities hebben verworven. Overigens wijzen Molukkers, die in de lange jaren van ballingschap vaak onbewust de Nederlandse vooroordelen over Duitsers hebben overgenomen, regelmatig op de hypocrisie van de Nederlandse aanvallen op Duitslands verleden, waarbij ze wijzen op hun eigen holoniale ervaringen met de Nederlanders. Return ^

16 Ik weet niet goed hoe ik de uitspraak ‘Je spreekt als Prins Bernhard’ moet openemen. Ik geloof dat het gewoonlijk een feitelijke constatering is. Sommige Nederlandse vrienden verzekeren me echter dat zijn Nederlands tamelijk afschuwelijk is en het mijne zeker nog veel erger... Ze vergelijken me tenminste niet met Arnold Schwarzenegger zoals de Amerikanen doen, die zeggen dat mijn Engelse accent is zoals het zijne (in feite is het net anderson). Return ^